In onze bijdrage “Het wettelijk stelsel verfijnd, maar niet veranderd” spraken wij reeds over de verfijningen die de Wetgever heeft aangebracht aan het wettelijk huwelijksstelsel. Het ging dan voornamelijk over het statuut van de zogenaamde professioneel gerelateerde goederen, onderverdeeld in drie categorieën: de beroepsgoederen, de aandelen en het cliënteel.
Tijd om hierop wat dieper in te gaan. Wie krijgt wat bij echtscheiding?
Voortaan is de Wet duidelijk: beroepsgerelateerde goederen zijn eigen, maar de vermogenswaarde ervan behoort tot de huwgemeenschap. De Wet maakt hiervoor een onderscheid tussen enerzijds de hoedanigheid over een goed (titularisschap) en anderzijds de waarde van dit goed: "titre versus finance". Het eerste komt persoonlijk en exclusief aan één echtgenoot toe, het twee komt toe aan het gemeenschappelijk vermogen.
Door de tweespan “titre” en “finance” wil de nieuwe Wet de beroepsvrijheid, de beroepsautonomie en de beroepsactiviteit van de echtgenoot, zowel tijdens het huwelijk als bij ontbinding ervan garanderen. Langs de andere kant vrijwaart de Wetgever de belangen en de rechten van de huwgemeenschap, waarin de opbrengst van de beroepsuitoefening moet terecht komen.
De kool én de geit worden dus gespaard!
Beroepsgoederen.
Wat zijn beroepsgoederen? In het vroegere artikel 1400, 6 BW was sprake van “de gereedschappen en werktuigen die dienen tot het uitoefenen van het beroep” die “eigen zijn mits vergoeding”.
Deze regelgeving was problematisch om verschillende redenen:
Zo was het begrip “gereedschappen en werktuigen” te beperkt omdat het enkel ging om roerende lichamelijke goederen. Daarnaast vielen de goederen die deel uitmaken van het handelsfonds, of ruimer, de goederen die een echtgenoot gebruikt voor de uitbating van een bedrijf, dat hij rechtstreeks (niet via een vennootschap) uitbaat, daar niet onder.
Daarenboven moest de beroepsactieve echtgenoot bij de vereffening-verdeling van het stelsel een nominale vergoeding betalen voor de aanschafprijs van beroepsgoederen die hij of zij had verworven met gemeenschapsgelden, ook voor beroepsgoederen die bij de ontbinding van het stelsel weinig of niets meer waard zijn, maar wel hebben gediend om beroepsinkomsten (voor de gemeenschap) te verwerven. Men denke daarbij aan de tandartsstoel die tijdens het huwelijk al veel minder waard was geworden en boekhoudkundig reeds was afgeschreven.
Thans worden de beroepsgoederen vermeld in art. 1401, 6° BW: “het recht op goederen die een echtgenoot exclusief voor de uitoefening van zijn beroep of de uitbating van zijn bedrijf aanwendt, met inbegrip van het recht om als eigenaar van deze beroepsgoederen te handelen, tenzij de echtgenoten samen dat beroep uitoefenen of dat bedrijf uitbaten”
In het nieuwe huwelijksvermogensrecht zal men dus voortaan spreken van “beroepsgoederen”. Hieronder vallen zowel lichamelijke als onlichamelijke roerende goederen, evenals onroerende goederen.
Het criterium is thans het beroepsgerelateerd karakter. Men zal deze goederen daadwerkelijk dienen te gebruiken voor zijn beroep of bedrijf.
Volgens de wetgever dient de beroepsactieve echtgenoot ten volle over zijn beroepsgoederen te kunnen beschikken. Dit mag echter niet ten koste van de gemeenschap zijn. De waarde van de beroepsgoederen zit altijd, zowel tijdens als na het huwelijk, in de gemeenschap.
Opgelet, zoals de Wet ook duidelijk stelt, moet het gaan om goederen die uitsluitend door één echtgenoot worden aangewend voor de uitoefening van zijn of haar beroep of bedrijf. De goederen die gezamenlijk worden gebruikt of zelfs voor gemengd gebruik dienen, vallen dus nog steeds in het gemeenschappelijk vermogen.
Men denke hierbij aan de computer van een verzekeringsmakelaar, die de dochter van partijen ook gebruikt voor schoolwerk.
De computer van een verzekeringsmakelaar waarop ook de dochter van partijen haar huiswerk maakt, wordt niet uitsluitend aangewend voor de uitoefening van zijn beroep, en behoort nog steeds tot het gemeenschappelijk vermogen!
Aandelen.
Ook voor de aandelen voert de Wet een nieuwe terminologie in:
“de lidmaatschapsrechten verbonden aan vennootschapsaandelen die met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen en op naam van één echtgenoot zijn ingeschreven, met inbegrip van het recht om als eigenaar van deze aandelen te handelen, voor zover het gaat, hetzij om een vennootschap die onderworpen is aan wettelijke of statutaire regels, of overeenkomsten tussen vennoten, die de overdracht van aandelen beperken, hetzij om een vennootschap waarin enkel die echtgenoot zijn professionele activiteit als zaakvoerder of beheerder uitoefent”
We distilleren hieruit drie voorwaarden:
- De aandelen werden aangekocht met gemeenschappelijke gelden.
- De aandelen zijn ingeschreven op naam van één van de echtgenoten.
- Omwille van vennootschapsrechtelijke of professionele redenen in hoofde van de echtgenoot-aandeelhouder is het onderscheid titre en finance verantwoord.
Hieruit kunnen we ook afleiden wanneer de tweespan titre / finance niet geldt:
- De aandelen werden ingeschreven op naam van beide echtgenoten.
- Wanneer er geen vennootschapsrechtelijke of professionele verantwoording om een goed als eigen te bestempelen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer echtgenoten louter en alleen om beleggingsdoeleinden aandelen op naam van één van hen kopen. Of nog, de werknemers die aandelenopties krijgen in het bedrijf, zonder echte zeggenschap over het reilen en zeilen van het bedrijf. In dat geval zijn de aandelenopties gemeenschappelijk.
Het gevolg hiervan is dat in die gevallen de aandelen na de ontbinding van het huwelijksstelsel in de post-communautaire onverdeeldheid vallen. Dit betekent concreet:
- Het bestuur over deze aandelen dient unaniem te gebeuren.
- De aandelen kunnen door kavelvorming of lottrekking in de kavel van de andere echtgenoot vallen
- Er is geen preferentiële toewijzing mogelijk.
Cliënteel.
Tot slot heeft de wetgever ook een ander oud “zeer” willen verhelpen: de lacune in de wetgever m.b.t. het statuut van cliënteel
“Eigen is het recht op cliënteel, met inbegrip van het recht om als eigenaar van het cliënteel te handelen, tenzij het cliënteel is opgebouwd binnen een beroep dat de echtgenoten samen uitoefenen of een bedrijf dat ze samen uitbaten.”
Uit de wet kunnen we opnieuw afleiden wanneer de tweespan titre / finance niet geldt, met name wanneer de echtgenoten tezamen hun beroep uitoefenen of hun bedrijf uitbaten. In dat geval zal het cliënteel gemeenschappelijk zijn en dus in de post-communautaire onverdeeldheid vallen na ontbinding van het huwelijk.
Wat doet men dan met het cliënteel van een dokter waarbij zijn echtgenote de boekhouding doet en afspraken regelt? Dit cliënteel zal gemeenschappelijk zijn! Uit de parlementaire voorbereiding is gebleken dat men een uitbreidende interpretatie van de begrippen “samen uitvoeren” of “samen uitbaten” wenst.
Op wie zijn deze nieuwe regels van toepassing?
Deze nieuwe regels zijn van toepassing op koppels gehuwd onder het wettelijk stelsel:
- Op de koppels die huwen onder het wettelijks stelsel na 01.09.2018;
- Koppels die na 01.09.2018 overgaan tot wijziging van hun huwelijksstelsel waarbij het oude stelsel werd ontbonden;
- Koppels die waren gehuwd vóór 01.09.2018 voor de goederen die zij verwerven vanaf 01.09.2018! Let op: bij deze koppels is het dus mogelijk dat voor bepaalde goederen de oude wet en voor andere goederen de nieuwe wet zal gelden!
Heeft u vragen?
Neem dan gerust contact op met Wanted Law!