Een kettingbeding.
Een kettingbeding is een beding waarbij contractspartij A, contractspartij B laat beloven dat als hij een overeenkomst sluit met een derde C, dat dan een bepaalde clausule wordt ingelast in die overeenkomst. Een kettingbeding is, naast de sterkmaking en de contracttoetreding, één van de zogenaamde "onechte" bedingen ten laste van derden.
Bijvoorbeeld: A verkoopt zijn handelszaak aan B. In het contract tussen A en B wordt gestipuleerd dat B bepaalde handelsactiviteiten niet mag uitoefenen. Het kettingbeding kan er dan uit bestaan dat A eveneens stipuleert dat als B nadien de handelszaak zou doorverkopen aan C, dat opnieuw die clausule wordt ingelast in het contract.
De belover verbindt zich ertoe iets te doen, hij is tot een resultaatsverbintenis gehouden. Indien de derde waarmee de belover nadien contracteert de voorwaarde niet wil aanvaarden, mag de belover niet contracteren met deze derde. Doet hij dit toch, dan is hij aansprakelijk jegens de partij waarmee hij origineel het kettingbeding sloot wegens contractbreuk van de overeenkomst waarin het kettingbeding was opgenomen.
In het handelsrecht komt het kettingbeding geregeld voor, onder de vorm van een niet-concurrentiebeding.
"Onechte" bedingen latens derden.
Binnen ons verbintenissenrecht geldt het principe van de relativiteit van de overeenkomst: partijen kunnen geen verbintenissen stipuleren ten laste van een derde (= iemand die geen partij is bij de overeenkomst). In een overeenkomst waarin A met B contracteert, kunnen A en B geen lasten opleggen aan X die geen contractant is. Dit is logisch. In het jargon zegt men dat er geen "derdenwerking" is van rechten en plichten die voortvloeien uit een overeenkomst.
Maar.... Het bestaan van een overeenkomst die geldig gesloten is kan als “feit” wél worden tegengeworpen jegens een derde: deze derde moet het contract waarin hij geen partij is als sociaal gegeven respecteren. Dit noemt men de derdenwerking van het bestaan van de overeenkomst.
Onechte bedingen ten laste van derden zijn uitzonderingen op de principiële relatieve werking van de overeenkomsten tussen partijn. Men bedingt tussen partijen een "oneigenlijke" verbintenis lastens een niet-betrokken partij. Het is een onechte verbintenis in hoofde van de derde omdat de derde tot niets verplicht is, maar de bedinger belooft dat de derde zich zal verbinden, en indien niet het geval is, dat de bedinger dan niet met de derde een contract zal afsluiten.