Het overlijden van de aannemer.
Wanneer uw aannemer overlijdt, dan wordt de aannemingsovereenkomst ontbonden (artikel 1795 BW), op voorwaarde dat aannemer een fysieke persoon is. Dit komt omdat een aannemingsovereenkomst een contract intuitu personae is. Dat wil zeggen dat men deze overeenkomst sluit met iemand specifiek om zijn persoonlijke kwaliteiten. Men kan wel in het contract bedingen dat men de overeenkomst toch niet laat ontbinden bij overlijden. Dit kan omdat de regel de openbare orde niet raakt. De ontbinding geschiedt van rechtswege. Dat wil zeggen dat u of de erfgenamen van de aannemer de ontbinding niet moeten vragen, het gebeurt automatisch.
De ontbinding heeft enkel rechtsgevolgen voor de toekomst (ex nunc). Dit wil zeggen dat de erfgenamen van de aannemer aansprakelijk blijven voor eventuele uitvoeringsfouten van de overleden aannemer.
Wat is het lot van de eventuele onderaannemingsovereenkomst bij overlijden van de hoofdaannemer?
Er is in de rechtsleer verdeeldheid over de vraag of de overeenkomst van de onderaannemer ook ontbonden wordt ingevolge het overlijden van de hoofdaannemer.
Hoe gebeurt de afrekening van de aannemingssom?
De opdrachtgever dient de nalatenschap de waarde te betalen van het gedane werk en die van de in gereedheid gebrachte bouwstoffen, naar evenredigheid van de bij de overeenkomst bedongen prijs, en op voorwaarde dat de werken of de bouwstoffen hem van nut kunnen zijn (artikel 1796 BW).
Deze regeling is nogal vaag. Het begrip “van nut” wordt eerder ruim geïnterpreteerd. Het is aan de rechter om dit feitelijk begrip te beoordelen. In de rechtspraak werd al gezegd dat het niet doorslaggevend is om te weten of het werk nadien ook effectief door de opdrachtgever zal gebruikt worden. Het is ook niet vereist dat de bouwstoffen persoonlijk gebruikt worden door de opdrachtgever. Dat de werken nog niet begonnen zijn of zelfs nog niet goedgekeurd zijn, wil ook niet zeggen dat de werken geen nut kunnen hebben. De bouwstoffen moeten ook nog niet bewerkt zijn. Het volstaat dat de aannemer de bouwstoffen reeds had aangekocht voor de uitvoering van de werken.
De waarde van de goederen moet worden beoordeeld op het moment van de aankoop door de aannemer en niet op het moment van het overlijden.