Wat is ouderlijk gezag?
Ouderlijk gezag houdt het gezag in dat ouders hebben ten opzichte van hun minderjarig(e) kind(eren).
Vanaf dat de minderjarige één of twee ouder(s) heeft, dan is er sprake van ouderlijk gezag. Het is niet van belang of de ouders samenleven, gehuwd zijn, of hoe de afstammingsband tussen de ouder en het kind tot stand is gekomen. Door het louter “ouder” zijn is men titularis van het ouderlijk gezag. Er is ouderlijk gezag tot het kind meerderjarig of ontvoogd is (art. 372 oud BW).
Wanneer beide ouders nog leven, oefenen zij het ouderlijk gezag gezamenlijk uit, ongeacht of zij samenwonen of niet (art. 373 en 374 oud BW).
Indien er slechts één ouder is, bv. de andere ouder is overleden of wilsonbekwaam, dan oefent hij/zij het ouderlijk gezag alleen uit (art. 375, 1ste lid oud BW).
Wanneer de minderjarige géén ouders heeft, dan is er geen ouderlijk gezag, maar voogdijgezag. Ook dan staat de minderjarige onder een (andere) vorm van gezag (art. 375, 2de lid oud BW).
Wat zit er allemaal in het ouderlijk gezag?
Het ouderlijk gezag bestaat een hele reeks bevoegdheden voor de ouders ten opzichte van hun minderjarige kinderen. Dit noemt men de bestanddelen van het ouderlijk gezag en zijn de volgende:
- Het recht op persoonlijk contact (artikel 374, §1, 4de lid oud BW);
- Het gezag over de persoon van de minderjarige (artikel 373-375 oud BW);
- Het beheer over de goederen en de vertegenwoordigingsbevoegdheid (artikel 376-379 oud BW);
- Het recht van toezicht op de opvoeding en het beheer (artikel 374, §1, 4de lid en artikel 376, 4de lid oud BW);
- Het vruchtgenot van de goederen van de minderjarige (artikel 384-387 oud BW);
- De ouderlijke bevoegdheden m.b.t. de staat van de persoon van de minderjarige, zoals de instemming tot het huwelijk (artikel 148 oud BW), instemming tot adoptie (artikel 348-3 oud BW), uitoefening van het keuzerecht inzake de familienaam, etc.
Wanneer begint het ouderlijk gezag?
Het ouderlijk gezag vangt aan van zodra de afstammingsband t.o.v. het kind vaststaat. Dat is het geval zowel bij een gewone (biologische) afstammingsband als bij een adoptieve afstammingsband, maar steeds ten vroegste vanaf de geboorte. Eventuele aanspraken ten opzichte van een foetus kunnen dus niet en behoren niet tot het ouderlijk gezag.
Wanneer eindigt het ouderlijk gezag?
Het ouderlijk gezag eindigt:
- bij de meerderjarigheid of ontvoogding van het kind (art. 372 oud BW);
- bij het overlijden van het kind;
- bij het overlijden van de beide ouders (of enige ouder);
- wanneer de beide ouders (of enige ouder) in de voortdurende onmogelijkheid verkeren om het ouderlijk gezag uit te oefenen;
- wanneer de beide ouders (of de enige ouder) volledig uit het ouderlijk gezag zijn ontzet (art.32-35 Jeugdbeschermingswet).
In bepaalde gevallen stopt het ouderlijk gezag enkel bij de ouders, namelijk bij gewone en volle adoptie.
In andere gevallen stopt het ouderlijk gezag gedeeltelijk, dat is het geval bij:
- gedeeltelijke ontzetting uit het ouderlijk gezag;
- pleegvoogdij;
- de toekenning van de materiële bewaring van het kind aan een derde;
- de aanstelling van pleegzorgers.
De bestanddelen van het ouderlijk gezag