Wat is de onderhoudsvordering tegen de verwekker?
De onderhoudsvordering tegen de verwekker (art. 336-341 oud BW) is een bijzondere alimentatievordering die een kind toelaat om de verwekker, met die het geen juridische afstammingsband heeft, aan te spreken tot betaling van onderhoud. Het gaat dus om een financiële verplichting, zonder dat daarmee een juridisch vaderschap tot stand komt.
Deze vordering is uitsluitend mogelijk wanneer geen juridische afstammingsband bestaat tussen het kind en de verwekker. Ze kan enkel worden ingesteld tegen een man en niet tegen een vrouw of feitelijke meemoeder. Indien de afstamming van het kind wel wordt vastgesteld in de richting van een andere ouder (bv. juridische vader of meemoeder), vervalt de vordering voor de toekomst.
Het kind van wie de afstamming juridisch vaststaat ten aanzien van een meemoeder, kan geen onderhoudsvordering meer instellen tegen de verwekker.
Wordt de verwekker uiteindelijk ook de juridische vader, dan gaat de onderhoudsvordering automatisch over in de wettelijke onderhoudsplicht van de ouder.
Toepassingsgebied
De onderhoudsvordering tegen de verwekker is enkel mogelijk voor kinderen van wie de vaderlijke afstamming niet (meer) vaststaat. Dit betekent dat het kind geen juridische vader heeft op basis van:
- de wettelijke vaderschapsregel;
- een erkenning die geldig is;
- een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
De vordering is ook mogelijk als een bestaande juridische afstamming met succes werd betwist.
De vordering is niet mogelijk wanneer het kind werd verwekt via medisch begeleide voortplanting (MBV) met donorzaad, zoals bij anonieme of gekende spermadonatie, ongeacht of dit gebeurde in een klinische setting of via zelfinseminatie. In deze gevallen wordt het vaderschap van de donor juridisch uitgesloten en kan hij dus niet als verwekker worden aangesproken.
Wie kan de onderhoudsvordering tegen de verwekker instellen?
De onderhoudsvordering tegen de verwekker kan uitsluitend ingesteld worden door het kind zelf, aangezien het een persoonlijk recht betreft. Dit betekent ook dat de vordering niet overgaat op de erfgenamen van het kind indien hij/zij overlijdt.
Wanneer het kind minderjarig is, wordt de vordering ingesteld door zijn wettelijke vertegenwoordiger, doorgaans de juridische moeder. In uitzonderlijke gevallen kan dit ook een andere vertegenwoordiger zijn.
Wat is de termijn voor het instellen van een dergelijke alimentatievordering tegen de verwekker?
Het kind kan de vordering instellen zolang de verwekker in leven is. Indien de verwekker reeds overleden is op het ogenblik van de instelling van de vordering, is deze ontoelaatbaar. Heeft het kind de vordering echter al ingesteld tijdens het leven van de verwekker, dan kan deze wel worden voortgezet tegen de erfgenamen.
De vordering is niet onderworpen aan een specifieke vervaltermijn, zolang de verwekker leeft. Wel geldt er een beperking in de terugwerkende kracht: het onderhoud kan slechts voor een periode van maximum vijf jaar vóór het instellen van de vordering (art. 2277 oud BW).
Wat moet u bewijzen?
Om de onderhoudsvordering tegen de verwekker te doen slagen, moet worden bewezen dat er een vruchtbare geslachtsbetrekking heeft plaatsgevonden tussen de vermeende verwekker en de moeder van het kind binnen de wettelijke verwekkingstermijn.
Dit bewijs kan op twee manieren worden geleverd:
- Rechtstreeks bewijs: via alle middelen van recht dat er geslachtsgemeenschap plaatsvond tijdens de wettelijke periode. Dit leidt tot een weerlegbaar vermoeden dat de man de verwekker is. De vermeende verwekker kan dit vermoeden ontkrachten met tegenbewijs.
- Onrechtstreeks bewijs: door het aantonen van een genetische band tussen het kind en de vermeende verwekker, meestal via een bloed- of DNA-onderzoek. De familierecht kan dit onderzoek bevelen indien nodig.
Gevolgen
Wanneer de familierechtbank de onderhoudsvordering tegen de verwekker inwilligt, wordt deze veroordeeld tot het betalen van een onderhoudsbijdrage voor het kind. Deze verplichting is inhoudelijk gelijk aan de onderhoudsplicht die geldt voor juridische ouders. Dit betekent ook dat de verplichting niet automatisch eindigt bij de meerderjarigheid van het kind, maar kan blijven doorlopen zolang het kind studeert en niet financieel zelfstandig is.
Daarnaast heeft de veroordeling tot het betalen van onderhoud juridische gevolgen op het vlak van huwelijksbeletselen: tussen het kind en de verwekker gelden dezelfde verboden als wanneer er een juridische afstamming zou bestaan (art. 341 oud BW).
Belangrijk is dat deze onderhoudsplicht geen andere familierechtelijke rechten of plichten doet ontstaan: de verwekker krijgt geen omgangsrecht en geen ouderlijk gezag over het kind.