De relativiteit van de overeenkomst t.o.v. derden.
Een overeenkomst houdt afspraken in voor partijen. In principe kunnen andere personen (dan de contractspartijen) hier geen rechten uit putten of verplicht worden iets te doen. Dit wordt de relativiteit van de overeenkomst genoemd. De inhoud van de overeenkomst speelt enkel ten aanzien van de partijen. Dit is iets anders dan het bestaan van de overeenkomst, dat wel gevolgen kan hebben ten aanzien van derden. Dit laatste wordt in een andere bijdrage besproken.
Artikel 1165 BW verwoordt de relativiteit van de overeenkomst als volgt: “Overeenkomsten brengen alleen gevolgen teweeg tussen de contracterende partijen; zij brengen aan derden geen nadeel toe en strekken hun slechts tot voordeel in het geval voorzien bij artikel 1121.”
Relativiteit van de overeenkomst.
De relativiteit van de overeenkomst houdt in dat een overeenkomst in de eerste plaats enkel tussen partijen speelt. Personen die geen contractspartij zijn, zijn derden. Een overeenkomst kan hen geen verplichtingen opleggen. Daarnaast kunnen derden ook geen rechten uit de overeenkomst putten. Het gaat hier om de inhoud van de overeenkomst en de gevolgen die hieruit voortvloeien. Gemaakte contractuele afspraken verbinden de partijen en kunnen enkel worden afgedwongen tussen partijen. Hierbij kan men onder meer denken aan clausules in verband met de bewijslevering, de manier waarop een geschil voor de rechtbank moet worden gebracht …
Derden kunnen geen rechten putten uit afspraken tussen partijen. Zij kunnen een partij met andere woorden ook niet verplichten om haar verbintenissen na te komen. Daarnaast kan een overeenkomst een derde niet verplichten om iets te doen of haar bepaalde rechten ontzeggen. Wanneer iemand zijn handelszaak overdraagt en in deze overeenkomst een niet-concurrentiebeding wordt opgenomen, is een (voormalige) werknemer van de overdrager niet gebonden door dit niet-concurrentiebeding.
Uitzonderingen.
Zoals het tweede gedeelte van artikel 1165 BW doet vermoeden, bestaan er echter uitzonderingen op de relativiteit van de overeenkomst. Partijen kunnen namelijk ook iets in het voordeel van een derde overeenkomen. We spreken in dat geval van een beding ten behoeve van een derde. Wanneer deze derde hiermee instemt, kan de contractspartij hier niet meer op terug komen (artikel 1121 BW). Derdenbedingen zijn vaak terug te vinden in levensverzekeringovereenkomsten. De verzekeringnemer (bedinger) en de verzekeraar (belover) sluiten een verzekeringsovereenkomst. Hierbij wordt overeengekomen dat ingeval van overlijden van de verzekeringnemer de verzekeraar het kapitaal zal uitkeren aan een derde (begunstigde). Deze derde kan de verzekeraar in dat geval ook contractueel aanspreken om zijn verplichting na te komen. Dit wil niet zeggen dat hij ook contractspartij wordt.
Een andere uitzondering op de relativiteit van een overeenkomst kan wettelijk bepaald zijn. Zo kan de wetgever contractuele rechten verlenen aan een derde. Men spreekt dan van een rechtstreekse vordering. Ook hier wordt de derde geen contractspartij, maar kan hij in eigen naam en voor eigen rekening iemand aanspreken. De rechtstreekse vordering wordt niet in het algemeen geregeld, maar kan op verschillende plaatsen in het recht worden teruggevonden. Zo kan een benadeelde rechtstreeks de verzekeraar van zijn schadeverwekker aanspreken (artikel 150 Verzekeringswet 2014).
Het ligt daarentegen moeilijker om derden verplichtingen op te leggen. “In het algemeen kan niemand zich verbinden of iets bedingen in zijn eigen naam, dan voor zichzelf” (artikel 1119 BW). Het is traditioneel niet mogelijk dat men iemand die geen partij is, contractuele verbintenissen oplegt of verbindt aan de gevolgen van een overeenkomst. Het is in bepaalde gevallen wel mogelijk om dit te doen. Toch zal er dan slechts sprake zijn van een oneigenlijk derdenbeding. De derde kiest namelijk zelf wat hij doet en zal uiteindelijk zelf een overeenkomst sluiten, waardoor er een contractuele relatie ontstaat.
Bij een sterkmaking zal iemand (de sterkmaker) beloven aan zijn wederpartij dat een derde iets zal doen (artikel 1120 BW), bijvoorbeeld zijn toestemming geven. Wanneer deze derde dit niet doet kan de sterkmaker aansprakelijk worden gesteld wegens het niet nakomen van een verbintenis. Wanneer deze derde akkoord gaat met hetgeen hij moest doen, zal hij een overeenkomst sluiten waardoor hij gebonden wordt.
Een andere situatie waarbij een derde een verplichting kan krijgen opgelegd is het kettingbeding. Een voorbeeld hiervan is de verkoop van een handelszaak waarbij de partijen overeenkomen dat de koper niet in concurrentie zal treden met de verkoper en dat de koper in een volgende verkoopakte (met een derde), deze derde dezelfde verplichting oplegt. Enkel de koper is rechtstreeks gebonden door deze verplichting. Wanneer de derde niet akkoord gaat met deze verbintenis, zal de koper de overeenkomst dan ook niet mogen sluiten.
Bent u verwikkeld in een juridische procedure en heeft u een persoonlijke vraag?
Neem gerust contact op met de advocaten van Wanted Law. Zij staan klaar om u te helpen!
Uitzonderingen op de relativiteit van de overeenkomst t.o.v. derden