Onderzoek naar het meemoederschap
Indien het meemoederschap niet is vastgesteld op basis van het huwelijk van de moeder (dus de meemoederschapsregel is niet van toepassing) en evenmin door erkenning, en het kind bovendien geen vaderlijke afstamming heeft, dan kan het meemoederschap gerechtelijk worden vastgesteld via een vordering tot onderzoek naar het meemoederschap (art. 325/8, eerste lid oud BW).
Voorwaarden
Volgens artikel 325/8, eerste lid oud BW is een gerechtelijke vaststelling van het meemoederschap slechts mogelijk op voorwaarde dat het meemoederschap niet reeds vaststaat op basis van:
- Hetzij het huwelijk van de moeder (vermoeden van meemoederschap – art. 325/2 oud BW);
- Hetzij een erkenning (art. 325/4 oud BW);
Het kind mag bovendien ook geen juridische afstammingsband hebben langs vaderszijde, aangezien een kind slechts twee juridische ouders kan hebben (combinatie moeder-vader of moeder-meemoeder).
Behalve wat de grondslag en de bewijsmogelijkheden betreft, zijn de regels inzake het onderzoek naar het vaderschap mutatis mutandis van toepassing op het onderzoek naar het meemoederschap.
De vordering
De familierechtbank is bevoegd om te oordelen over een vordering tot gerechtelijke vaststelling van het meemoederschap.
De vordering kan voor de familierechtbank ingesteld worden door:
- Het kind;
- De moeder van het kind;
- De vrouw die het meemoederschap opeist.
De rechter verklaart de vordering gegrond:
- Hetzij op basis van het bezit van staat tussen het kind en de vermeende meemoeder;
- Hetzij op basis van het bewijs dat de vermeende meemoeder heeft ingestemd met de MBV (medisch begeleide voortplanting) overeenkomstig artikel 7 van de MBV-wet, tenzij vaststaat dat de verwekking hiervan geen gevolg kan zijn.
Bezit van staat verwijst naar het geheel van feitelijke elementen waaruit blijkt dat de vermeende meemoeder zich als ouder heeft gedragen tegenover het kind, en dat dit ook zo werd aangenomen door de buitenwereld.
De vordering tot gerechtelijke vaststelling van het meemoederschap is aan een verjaringstermijn van 30 jaar onderworpen:
- Als er geen bezit van staat is, begint deze termijn te lopen vanaf de geboorte van het kind;
- Indien het kind zelf de vordering instelt en er is geen bezit van staat, begint de verjaring pas vanaf zijn meerderjarigheid;
- als er wel bezit van staat was, begint de verjaringstermijn vanaf het moment dat het bezit van staat is geëindigd.
Afstamming langs meemoederszijde
Afstamming langs vaderszijde
De afstamming langs moederszijde