De betwisting van de erkenning door de vader.
Er bestaan twee vormen van betwisting van een vaderlijke erkenning, gesteund op twee afzonderlijke gronden. Ten eerste, kan men een rechtsgeldige erkenning aanvechten. De betwisting steunt dan op het ontbreken van een genetische band tussen het erkende kind en de erkennende man.
Ten tweede, kan men de nietigverklaring vragen van een niet-rechtsgeldige erkenning. De erkenning kan niet-rechtsgeldig zijn, hetzij wegens het niet naleven van de wettelijke bepalingen, hetzij op grond van een wilsgebrek in hoofde van de erkenner (= hypothese van het bedrog, het geweld of de dwaling op grond waarvan de erkenner zelf de erkenning kan aanvechten).
Hierna volgt een uitgebreide bespreking van beide mogelijkheden.
Betwisting van een leugenachtige erkenning
- Overeenstemmend bezit van staat
Krachtens artikel 330, §1, 1e lid BW kan men de erkenning niet betwisten, indien het kind ten aanzien van zijn vader een bezit van staat heeft dat overeenstemt met de akte van erkenning. Het bezit van staat vormt dus volgens de wet een absolute grond van ontoelaatbaarheid t.a.v. vorderingen tot betwisting gesteund op het leugenachtige karakter van de erkenning. Het Grondwettelijk Hof heeft echter geoordeeld dat dit strijdig is met grondwet inzoverre de vordering tot betwisting van de vaderlijke erkenning door de man die het vaderschap opeist, niet ontvankelijk is indien het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de man die hem heeft erkend. De enig uitweg is hier dus dat de rechter de vordering tot betwisting van een vaderlijke erkenning toch ontvankelijk verklaart, ook al is er deugdelijk bezit van staat.
- Wie kan de betwisting vorderen?
Net zoals de vaderschapsbetwisting binnen het huwelijk, is dit een voorbehouden rechtsvordering. Enkel de volgende personen kunnen bijgevolg de erkenning betwisten: de moeder, de man die meent de vader te zijn, het kind en de vrouw die het meemoederschap opeist.
De wet voorziet bovendien in uitzonderingen door het betwistingsrecht te ontzeggen:
a/. Aan de moeder, zowel indien zij haar voorafgaande instemming met de erkenning heeft betuigd als wanneer zij partij geweest is in de procedure tot vervangende machtiging;
b/. Aan het kind dat op het moment van de erkenning minstens 12 jaar was, zowel indien het zijn voorafgaande instemming met de erkenning heeft betuigd, als wanneer het als 12- tot 18-jarige partij geweest is in de procedure tot vervangende machtiging;
Uitzonderlijk zal het Openbaar Ministerie de vaderlijke erkenning kunnen betwisten, doch slechts voorzover het daarmee beoogt een toestand te verhelpen die de belangen van de openbare orde in gevaar brengt welke het Openbaar Ministerie tot taak heeft te verdedigen.
Krachtens artikel 330, §2 BW kan men het bewijs met alle middelen van recht leveren. Dit kan ofwel rechtstreeks (= bewijs van het ontbreken van een genetische band, ofwel onrechtstreeks (= bewijs van afwezigheid van geslachtsgemeenschap).
De algemene vervaltermijn van 30 jaar is hier niet van toepassing. De vordering is aan een strikte vervaltermijn onderworpen (artikel 330 §1, 4e lid BW):
a/. Voor de moeder: één jaar vanaf de ontdekking dat de erkennende man niet de vader van het kind is;
b/. Voor het kind: tien jaar vanaf zijn 12de verjaardag, dus tot zijn 22ste verjaardag, of één jaar vanaf de ontdekking van het feit dat de erkennende man niet zijn genetische vader is;
c/. Voor de vrouw die het meemoederschap opeost: één jaar nadat zij heeft ontdekt dat zij overeenkomstig artikel 7 MBV-wet heeft toegestemd in de verwekking, en de verwekking van het kind hier het gevolg van kan zijn.
d/. Voor de man die beweert de vader te zijn: één jaar vanaf de ontdekking dat hij de genetische vader is;
Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat artikel 330, paragraaf 1, 4de lid m.b.t. de betwisting van de vaderlijke erkenning door het kind ouder dan 22 jaar een schending inhoudt van zowel de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (= gelijkheidsbeginsel) als van artikel 22 van de Grondwet (= bescherming van het privé-leven), door aan dit kind die het vaderschap van zijn erkenner wil betwisten, een vervaltermijn op te leggen van één jaar vanaf de ontdekking van het feit dat de man die het erkend heeft, niet zijn vader is. Ten gevolge van deze rechtspraak van het Grondwettelijk Hof dient ook hier de gemeenrechtelijke verjaringstermijn van 30 jaar vanaf de geboorte te worden toegepast, geschorst tijdens zijn minderjarigheid.
- Bijkomende vereiste en bijzondere gevolgen van een betwisting op vordering van de man die het vaderschap opeist
Krachtens artikel 330, §3-4 BW zal bij een succesvolle betwisting, niet enkel het vaderschap van de erkenner uitgeschakeld worden, maar wordt er tevens een nieuwe afstammingsband gevestigd ten aanzien van de man, resp. de vrouw. Op die manier wordt bij een succesvolle betwisting het kind juridisch niet vaderloos.
Bij het beoordelen van een vordering tot betwisting, ingesteld door de man die beweert de biologische vader te zijn, moet de rechtbank bovendien nagaan of de vereisten voor het gegrond verklaren van een onderzoek naar het vaderschap tegen die man vervuld zijn. De vereisten zijn hierbij dezelfde als bij een gerechtelijk onderzoek naar het vaderschap.
Ook bij de vrouw die het meemoederschap opeist, zal men bijkomend moeten nagaan of zij wel overeenkomstig de MBV-wet heeft ingestemd met de medisch begeleide voortplanting.
- Geen opportuniteitsbeoordeling
Bij de beoordeling van de vordering tot betwisting van de erkenning moet de rechtbank in beginsel enkel rekening houden met het al dan niet bestaan van een genetische band t.a.v. de erkenner. Met het belang van het kind kan de rechter hierbij geen rekening houden. Dit is echter anders indien de genetische vader of de vrouw die het meemoederschap opeist de erkenning betwist: als de moeder en/of het kind bezwaar maakt, dient de rechtbank ook na te gaan of de vaststelling van het vaderschap t.a.v. de genetische vader, resp. de vaststelling van het meemoederschap niet strijdig is met het belang van het kind en zo ja, de vordering afwijzen.
Nietigverklaring van de erkenning
Ook bij de nietigverklaring van de erkenning op vordering van de erkenner wegens een wilsgebrek vormt het bezit van staat volgens de wet een grond van ontoelaatbaarheid. Ook hier oordeelt het Grondwettelijk Hof dat deze absolute grond van ontoelaatbaarheid strijdig is met de Grondwet. Hierdoor zal de aanwezigheid van bezit van staat dus niet meer de toegang tot nietigverklaring blokkeren.
- Wie kan de vordering instellen?
Krachtens artikel 330, §1, 2e lid BW kan énkel de erkennende man, die het slachtoffer geweest is van een wilsgebrek, de erkenning op deze grond betwisten. Alle belanghebbenden, alsook het openbaar ministerie, kunnen de nietigverklaring vragen op grond van de miskenning van een wettelijk voorschrift.
De gemeenrechtelijke regels inzake de wilsgebreken zijn hier van toepassing. De erkennende man kan met alle middelen rechtens het bewijs leveren van het wilsgebrek. De man kan enkel het door de moeder gepleegde bedrog inroepen, niet zijn eigen bedrog.
De erkennende man heeft één jaar de tijd nadat hij ontdekt heeft niet de genetische vader te zijn.
De afstamming langs vaderszijde
De afstamming langs moederszijde
De afstamming langs meemoederszijde