Het ontstaan van de persoonlijkheid van de natuurlijke persoon
In het burgerlijk recht ontstaat de persoonlijkheid van de mens bij de geboorte en niet vroeger, maar toch volstaat de geboorte van een mens niet. Er moet nog steeds voldaan worden aan twee voorwaarden:
- Het kind moet in elk geval levend geboren worden;
- Het kind moet levensvatbaar zijn: een kind dat levend geboren wordt, maar niet de mogelijkheid heeft om te overleven wordt geen rechten toegekend (artikel 4.4 en 4.137 BW). Levensvatbaar geboren worden wil zeggen dat het kind de capaciteit heeft om te kunnen overleven.
Elk geboren kind dat aan deze voorwaarden voldoet kan genieten van de burgerlijke rechten en plichten en zal dus met andere woorden een persoonlijkheid hebben.
Beperkte retroactieve werking van de persoonlijkheid
Eenmaal de persoonlijkheid is ontstaan, heeft zij een beperkte retroactieve werking wat inhoudt dat het kind al vanaf de verwekking een aantal rechten heeft, op voorwaarde dat het nadien levend en levensvatbaar wordt geboren. Infans conceptus pro natu habetur, quotiens de commodo ejus agitur. Op deze rechten kan er geen beroep gedaan worden door derden. Enkel het kind zelf kan hiervan profiteren. Er bestaat geen algemeen rechtsbeginsel van de retroactieve werking van de persoonlijkheid in het voordeel van het verwekt kind.
Toepassingen van de terugwerkende kracht ten voordele van het verwekte kind vindt men terug in het erfrecht en het afstammingsrecht:
Zo bepaalt artikel 4.4 BW dat een kind dat verwekt is op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap erfgerechtigd is. Een erkenning kan geschieden ten gunste van een verwekt kind (artikel 328, § 3 oud BW).
Hoewel de belangen van een ongeboren kind niet uitdrukkelijk worden beschermd in het Burgerlijk Wetboek, wordt er in het Strafwetboek wel voorzien in een bescherming, zie o.m. artikel 348-352 Sw. - misdrijf van vruchtafdrijving).
Het vaststellen van het ogenblik van de verwekking is niet mogelijk. Daarom heeft de wetgever een wettelijk vermoeden ingevoerd aangaande het ogenblik van de verwekking, op basis van de minimale en maximale duurtijd van de zwangerschap. Elk kind wordt vermoed verwekt te zijn in het tijdvak van de 300ste tot en met de 180ste dag voor de geboortedatum, dus in het tijdvak van 121 dagen. Het kind kan naar vrije keuze voorhouden dat het is verwekt op elk willekeurig tijdstip binnenin dit wettelijk tijdvak (artikel 326 oud BW).