Het onderzoek naar het moederschap
Het onderzoek naar het moederschap, met andere woorden de gerechtelijke vaststelling van het moederschap, is één van de manieren waarop de afstamming langs moederzijde wettelijk kan worden vastgesteld.
De vordering tot gerechtelijke vaststelling van het moederschap
Het moederschap kan niet alleen vastgesteld worden op basis van geboorte of erkenning, maar ook via een gerechtelijke procedure. Zo bestaat er een vordering tot gerechtelijke vaststelling van het moederschap, die ingesteld wordt wanneer de juridische band tussen een kind en zijn (biologische) moeder nog niet is erkend of vastgesteld.
Deze vordering wordt gericht tegen de vermeende moeder (art. 332ter, derde lid oud BW). Als deze persoon intussen overleden is, moet de vordering ingesteld worden tegen haar erfgenamen (art. 332quater, eerste lid oud BW).
Daarnaast bepaalt de wet dat de vordering ook moet worden gericht tegen de echtgenoot van de vermeende moeder, als het toewijzen van moederschap ertoe zou kunnen leiden dat het vaderschap of meemoederschap komt vast te staan op basis van het vermoeden van vaderschap/meemoederschap (art. 332ter, vierde lid oud BW).
Wie kan deze vordering instellen?
Volgens artikel 332ter, eerste en tweede lid van het oud Burgerlijk Wetboek, kan de vordering tot gerechtelijke vaststelling van het moederschap uitsluitend worden ingesteld door:
- Het kind zelf;
- De juridische ouder(s) van het kind;
- De afstammelingen van het kind, indien hij/zij overleden is vóór zijn/haar 25ste verjaardag.
Indien het kind de vordering niet samen met zijn ouder instelt, moet de vader of meemoeder verplicht in het geding worden betrokken (art. 332ter, derde lid oud BW).
Welke kinderen kunnen een onderzoek naar het moederschap te vorderen?
Volgens artikel 314, eerste lid van het oud Burgerlijk Wetboek, kunnen slechts twee categorieën van kinderen een vordering tot gerechtelijke vaststelling van het moederschap instellen:
- Kinderen zonder juridisch vastgestelde afstamming langs moederszijde: dit zijn kinderen bij wie in de geboorteakte geen moeder vermeld staat, en bij wie dus juridisch nog geen moederschap is vastgesteld.
- Kinderen met een formeel vastgesteld afstamming langs moederszijde, maar zonder een daarmee overeenstemmend bezit van staat: dit betekent dat de juridische realiteit (de vermelding op de geboorteakte) niet overeenstemt met de feitelijke band tussen het kind en de opgegeven moeder. Met andere woorden, hoewel de geboorteakte een bepaalde vrouw als moeder aanduidt, is er in feite geen sprake van een moeder-kindrelatie.
Opgelet: in het tweede geval is het niet vereist om eerste de bestaande moederlijke afstamming aan te vechten. De afwezigheid van bezit van staat opent meteen de mogelijkheid tot een vordering tot onderzoek naar het moederschap.
Tot slot bepaalt de wet dat het onderzoek niet mogelijk is wanneer er een “ononthefbaar huwelijksbeletsel” bestaan tussen de juridische vader en de vrouw van wie men het moederschap wil doen vaststellen.
Wat moet je bewijzen?
Krachtens artikel 314, derde lid van het oud Burgerlijk Wetboek moet de eiser in een vordering tot gerechtelijke vaststelling van het moederschap twee essentiële elementen bewijzen:
- Dat de beweerde moeder het kind daadwerkelijk gebaard heeft (het fysieke moederschap);
- Dat het kind dat vordert identiek is aan het kind dat door die vrouw werd gebaard.
Deze dubbele bewijslast kan op twee manieren worden ingevuld, zoals toegelaten door artikel 314, vierde en vijfde lid van het oud Burgerlijk Wetboek:
- Via het bewijs van bezit van staat ten aanzien van de beweerde moeder: dit houdt in dat er in de praktijk een moeder-kindrelatie bestond. Met andere woorden, het kind werd door de vrouw als het hare behandeld en opgevoed en omgekeerd beschouwde het kind haar als moeder.
- Via alle wettelijke middelen.
Wanneer verjaart de vordering tot onderzoek van het moederschap?
De vordering tot gerechtelijke vaststelling van het moederschap verjaart na een termijn van 30 jaar.
De aanvang van deze verjaringstermijn is afhankelijk van de concrete omstandigheden:
- Indien het kind nooit bezit van staat had ten aanzien van de vermeende moeder, dan begint de termijn te lopen vanaf de geboorte;
- Indien er wel bezit van staat was, dan start de termijn vanaf de dag waarop dat bezit van staat is geëindigd.
Let wel: de verjaring loopt niet tijdens de minderjarigheid van het kind.
De afstamming langs moederszijde
De afstamming langs vaderszijde
De afstamming langs meemoederszijde