Rechtstreekse vordering.
De rechtstreekse vordering is de mogelijkheid die door de wet aan de schuldeiser van een contractpartij verleend is om rechtstreeks de wederpartij van die contractpartij aan te spreken tot nakoming te zijnen gunste van een of meer uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen.
Wanneer A en B een overeenkomst sluiten, kan de wet dus in bepaalde gevallen aan een derde C de mogelijkheid verlenen om een rechtstreekse vordering in te stellen tegen B tot nakoming van verbintenissen die voortvloeien uit het contract te zijnen gunste.
Wanneer de derde een rechtstreekse vordering instelt, krijgt hij een eigen recht op de nakoming van een (tussen anderen overeengekomen) contractuele prestatie. De derde komt hier niet in samenloop met andere schuldeisers van zijn debiteur.
Wat zijn de voorwaarden om een rechtstreekse vordering geldig te kunnen stellen?
Om geldig te zijn, moet de rechtstreekse vordering aan een aantal toepassingsvoorwaarden voldoen (art. 5.110 BW).
- Er moet een geldige overeenkomst bestaan tussen A en B.
- Er moet een contractuele of buitencontractuele schuldvordering ontstaan van een derde tegenover die contractpartij.
- De wet moet een rechtstreekse vordering aan die derde tegen die wederpartij toekennen.
Enkele voorbeelden van rechtstreekse vorderingen.
Er zijn talrijke toepassingen van de rechtstreekse vordering.
Vb. De bouwheer is degene in wiens opdracht het huis wordt gebouwd. Die moet aan de aannemer een aannemingsprijs betalen. Als de aannemer zijn personeel niet betaalt, kan de werknemer een rechtstreekse vordering instellen tegen de bouwheer als die de aannemingsprijs nog niet heeft betaald aan de aannemer.
Vb. Ik word geopereerd door een arts maar er loopt iets mis. De arts begaat een medische fout. Hij opereerde mijn linkerknie terwijl het mijn rechterknie moest zijn. Ik heb een contractuele verhouding met die arts. Ik kan ten gevolge van het ongeval een aansprakelijkheidsvordering instellen tegen de arts ter verkrijging van mijn schade. De verzekeringswet zegt dan dat een patiënt een eigen recht heeft ten aanzien van de verzekeraar. De patiënt is een derde tegenover die overeenkomst tussen de arts en de verzekeraar. Hij heeft dan de mogelijkheid om de arts, de verzekeraar of beide aan te spreken. In de praktijk zal meestal zowel de arts als de verzekeraar gedagvaard worden, omdat dit het meest kans op succes heeft.