Wet van 19 maart 20217 houdende statuut pleegouders gepubliceerd in het Belgische Staatsblad!
Bij Wet van 19 maart 2017 "tot wijziging van de wetgeving tot invoering van een statuut voor pleegouders" werd het nieuwe statuut voor pleegouders ingevoerd (Belgisch Staatsblad 5 april 2017 p. 48369 e.v. ). Het nieuwe statuut trad in werking op 1 september 2017.
Pleegouders hadden geen statuut
Tot voor kort hadden pleegouders of pleegzorgers geen enkele wettelijke inspraak in de beslissingen over het kind dat zij opvoeden.
Bovendien was het mogelijk dat kinderen die jarenlang in een pleeggezin hadden gewoond, plotseling uit dat gezin werden weggehaald, zonder dat het gezin enige inspraak had. In de praktijk leidde dit soms tot echte drama’s. Deze rechtsonzekerheid droeg bij aan het tekort aan pleeggezinnen, waardoor elk jaar veel kinderen geen opvang konden vinden.
Nieuwe regeling
In de nieuwe regelgeving, die een wijziging voorziet in het Burgerlijk Wetboek, dienen we twee situaties te onderscheiden.
Enerzijds wilt de wetgever dat pleegouders inspraak krijgen en bijgevolg beslissingen kunnen nemen tijdens het pleegzorgschap.
Anderzijds wil men de pleegouders ook na het pleegzorgschap de mogelijkheid bieden om recht op contact met het kind te hebben, zonder afbreuk te doen aan de rechten van de biologische ouders.
De bepalingen met betrekking tot pleegzorg zijn te vinden in artikelen 387quater tot en met 387quaterdecies van het oud Burgerlijk Wetboek.
Tijdens het pleegzorgschap
- Taakverdeling tussen ouders en pleegzorgers
Tijdens de periode van plaatsing zorgt de nieuwe wet voor een duidelijke bevoegdheidsverdeling tussen de ouders en de pleegouders. De pleegouders hebben het recht om het kind bij zich te hebben en te houden ("het verblijfsrecht over het kind") en mogen de dagdagelijkse beslissingen over het kind nemen.
Wat wordt verstaan onder de dagdagelijkse beslissingen? Dit zijn beslissingen over onder andere:
- het uur dat het kind moet gaan slapen;
- of het kind bij een vriendje mag gaan spelen;
- wat het kind zal eten;
- een standaard doktersbezoek;
- etc.
De ouders behouden echter de bevoegdheid om de zogenaamde belangrijke beslissingen te nemen. Voor de opsomming van de belangrijke beslissingen werd inspiratie gehaald uit artikel 374, §1, tweede lid van het oud Burgerlijk Wetboek, omtrent het ouderlijk gezag:
“de belangrijke beslissingen betreffende zijn gezondheid, zijn opvoeding, zijn opleiding en zijn ontspanning en over de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes...”
De belangrijke beslissingen betreffen dus de niet-dagdagelijkse zaken, zoals bijvoorbeeld de beslissing over welke godsdienst of zedenleer het kind volgt op school, of het een gevaarlijke sport mag beoefenen, of een zware medische ingreep mag ondergaan, etc.
Discussies over de vraag of iets een dagdagelijkse beslissing of een belangrijke beslissing is, zullen voorgelegd moeten worden aan de rechtbank.
Merk op: de wetgever heeft ook specifiek vermeld dat pleegzorgers verplicht zijn toezicht te houden op het kind en de nodige maatregelen te treffen voor de dagelijkse ontplooiing van het kind.
- Dringende noodzakelijkheid
In spoedeisende gevallen kunnen de pleegzorgers de belangrijke beslissingen zelf nemen, bijvoorbeeld als er een dringende medische ingreep vereist is en de ouders niet onmiddellijk bereikbaar zijn.
Indien de pleegzorgers optreden bij dringende noodzakelijkheid, moeten zij de ouders onmiddellijk op de hoogte stellen. Zij moeten belangrijke zaken tijdig communiceren en toekomstige beslissingen voorleggen aan de ouders. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling dat de ouder niet op de hoogte worden gebracht van een ziekte van hun kind, waarbij pas maanden later een (op dat moment dringende) operatie moet plaatsvinden.
- Delegatie van bevoegdheden via overeenkomst wordt mogelijk
Buiten het geval van dringende noodzakelijkheid kunnen ouders (of voogden) en pleegzorgers een schriftelijke overeenkomst kunnen maken, met tussenkomst van het bevoegde orgaan voor pleegzorg, waarin zij overeenkomen dat bepaalde belangrijke beslissingen volledig of gedeeltelijk aan de pleegouders worden gedelegeerd.
Een uitzondering op deze delegatie betreft de rechten en plichten omtrent de staat van de persoon van de minderjarige. Anderzijds kunnen de rechten en plichten omtrent het beheer van de goederen van het kind bij overeenkomst aan de pleegzorgers worden gedelegeerd.
Concreet gaat het dus om een mogelijke delegatie van beslissingen over:
- de gezondheid;
- de opvoeding;
- de opleiding;
- de ontspanning;
- de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind;
- de rechten en plichten omtrent het beheer van de goederen van het kind.
De pleegzorgers worden geacht deze bevoegdheden gezamenlijk uit te oefenen
Beslissingen over de staat van de persoon van het kind kunnen niet worden gedelegeerd. Onder de staat van de persoon vallen zaken zoals: instemming tot het huwelijk (art. 148 oud BW), toestemming tot adoptie (art. 348-3 oud BW), etc.
Een belangrijke kanttekening bij deze overeenkomst is dat het een tijdelijke maatregel betreft, waarbij de ouders hun bevoegdheden (geheel of gedeeltelijk) voor een beperkte tijd delegeren, maar niet overdragen. De pleegzorgers zullen deze bevoegdheden exclusief uitoefenen, maar tijdelijk. De ouders blijven dus titularis van deze bevoegdheden, al kunnen ze deze tijdelijk niet uitoefenen.
Ouders en pleegouders kunnen naar de familierechtbank gaan om de overeenkomst te laten homologeren, zodat de overeenkomst meer rechtszekerheid biedt voor beide partijen.
- Delegatie van bevoegdheden via de familierechtbank
Vroeger konden de pleegouders bij gebrek aan overeenkomst de familierechtbank verzoeken de juridische bevoegdheid om belangrijke beslissingen en/of de rechten en plichten omtrent het beheer van de goederen van het kind (volledig of gedeeltelijk) aan hen te delegeren. Het Grondwettelijk Hof heeft echter deze mogelijkheid die voorzien was in artikel 387octies oud BW vernietigd, omdat deze te ver ingreep in het recht op gezinsleven van de betrokken ouders.
Na het pleegzorgschap
Pleegzorgers kunnen na het einde van de plaatsing een recht op persoonlijk contact met het kind vragen op basis van artikel 387quaterdecies oud BW. Dit recht is gebaseerd op artikel 375bis oud BW, dat in deze context op gelijkaardige wijze wordt toegepast als bij het recht op persoonlijk contact van de grootouders.
Voor de toepassing van artikel 375 oud BW geldt dat een persoon bij wie een kind gedurende minstens één jaar onafgebroken geplaatst was, vermoed wordt een bijzonder affectieve band met het kind te hebben opgebouwd. Uiteraard voor zover dit contact in overeenstemming is met het belang van het kind.
Wist-je-datje
Wist u dat pleegkinderen in Vlaanderen kunnen genieten van een gunsttarief in de schenk- en erfbelasting? Zij worden onder bepaalde voorwaarden fiscaal gelijkgesteld met erfgenamen in rechte lijn.
Voorwaarde is dat er sprake is van een ‘zorgrelatie’. Die wordt verondersteld wanneer iemand vóór de leeftijd van 21 jaar gedurende minstens drie achtereenvolgende jaren heeft ingewoond bij een andere persoon (en eventueel diens partner), en in die periode hoofdzakelijk van hen de hulp en verzorging heeft ontvangen die normaal door ouders wordt verstrekt.